हिन्दी

Nederlands

क्रियाएं - Werkwoorden

Praat gemakkelijk tijdens gesprekken met gewone woorden

सलाह

adviseren

अनुमति

toestaan

आवेदन

toepassen

पूछना

vragen

ढोना

brengen

खरीदना

kopen

काल

bellen

सकता

kunnen

आना

komen

गिनना

tellen

रोना

wenen

पीना

drinken

गाड़ी चलाना

rijden

खाना

eten

अनुभव करना

voelen

लड़ना

vechten

भूलना

vergeten

पाना

krijgen

देना

geven

जाना

gaan

अनुमान लगाना

raden

सुनना

horen

चुम्बन लेना

kussen

जानना

weten

सीखना

leren

निकलना

vertrekken

रहना

leven

देखना

kijken

प्यार करना

liefhebben

बनाना

maken

चिन्ह

aanduiden

जरूरी

moet

आवश्यकता

nodig hebben

भुगतान करना

betalen

खेलना

spelen

संपादित करना

publiceren

पढ़ना

lezen

याद करना

onthouden

कहना

zeggen

खोजना

zoeken

देखना

zien

बेचना

verkopen

भेजना

versturen

चाहिए

moeten

गाना गाना

zingen

मुस्कुराना

glimlachen

बोलना

spreken

रुकना

blijven

पढ़ाई करना

studeren

लेना

nemen

सोचना

denken

समझना

begrijpen

टहलना

wandelen

चाहना

willen

लिखना

schrijven

  1. क्रियाएं

    Werkwoorden

  2. उन्होंने क्या कहा?

    Wat hebben ze gezegd?

  3. उन्होंने मुझे सोने जाने से पहले टहलने और टहलने की सलाह दी।

    Ze adviseren me om een wandeling te maken voor ik ga slapen.

  4. तुम्हें आज कैसा लग रहा हा?

    Hoe voel je je vandaag?

  5. मैं कल से बेहतर महसूस कर रहा हूं, मैंने कुछ अभ्यास किए।

    Ik voel me beter dan gisteren, ik heb wat oefeningen gedaan.

  6. क्या वे अंग्रेजी या कोई अन्य भाषा बोलते हैं

    Spreken zij Engels of een andere taal?

  7. मेरे माता-पिता कोई अन्य भाषा नहीं बोलते हैं लेकिन वे थोड़ी बहुत अंग्रेजी समझ सकते हैं।

    Mijn ouders spreken geen andere taal, maar ze verstaan wel een beetje Engels.

  8. मुझे कला में अपना कौशल दिखाने की अनुमति दें।

    Sta me toe om mijn vaardigheden in kunst aan jou te tonen.

  9. मैं आज देर होने का जिक्र करना भूल गया, मुझे माफ करना।

    Ik vergat te zeggen dat ik te laat was vandaaag, het spijt me.

  10. मैं हर वीकेंड फिल्में देखने जाता हूं।

    Ik ga elk weekend films kijken.

  11. मैं गाड़ी चलाना सीखना चाहता हूं।

    Ik zou graag leren autorijden.

  12. मैं अपना व्यवसाय बेचना चाह रहा हूं फिर मुझे घर खरीदने के तरीके के बारे में कुछ सलाह की आवश्यकता है।

    Ik wil mijn bedrijf verkopen en dan heb ik advies nodig over hoe ik een huis kan kopen.

  13. मैं अपना होमवर्क ईमेल से भेजता हूं।

    Ik stuur mijn huiswerk per e-mail.

  14. मेरी बेटी अंग्रेजी भाषा पढ़ रही है।

    Mijn dochter studeert Engels.

  15. मैं आमतौर पर स्कूल जाने के लिए बस लेता हूं

    Ik neem meestal de bus om naar school te gaan.