Nederlands

English

Familie - Family

The most important people of your life

moeder

mother

vader

father

ouders

parents

meisje

girl

jongen

boy

zus

sister

broer

brother

tweeling

twins

dochter

daughter

zoon

son

broers en zussen

siblings

grootmoeder

grandmother

grootvader

grandfather

grootouders

grandparents

nicht

niece

neef

nephew

tante

aunt

oom

uncle

familielid

relative

neef

cousin

vrouw

wife

man

husband

bruid

bride

schoonzus

sister in law

zwager

brother in law

  1. Familie

    Family

  2. Woon je bij je familie?

    Do you live with your family?

  3. Ja, ik woon bij mijn ouders en mijn broer.

    Yes, I live with my parents and my brother.

  4. Hoe groot is je familie?

    How big is your family?

  5. Ik heb een vrouw en drie kinderen.

    I have a wife and three children.

  6. Hoe oud is je grootmoeder?

    How old is your grandmother?

  7. Ze is 85 jaar oud, maar ze is heel gezond.

    She is 85 years old but she is very healthy.

  8. Werkt je zus voor de overheid?

    Is your sister working for the government?

  9. Ja, dat doet ze. Ze is in dienst bij de immigratiedienst als vertaalster.

    Yes, she does. She is employed by the immigration office as a translator.