Nederlands

English

Sport - Sport

Encourage yourself to do activities and be in good shape

veld

field

hal

hall

bal

ball

speler

player

coach

coach

scheidsrechter

referee

team

team

wedstrijd

match

trainingen

trainings

wedstrijd

competition

winnaar

winner

verliezer

loser

uitslag

result

finale

final

voetbal

football

basketbal

basketball

zwemmen

swim

atletiek

athletics

pas

pass

hoekschop

corner kick

vrije trap

free kick

strafschop

penalty

doelman

goalkeeper

pauze

break

supporters

attenders

  1. Sport

    Sport

  2. Welke sporten beoefen je?

    What kind of sports do you practice?

  3. Ik heb vroeger gevoetbald, maar ik heb een knieblessure opgelopen.

    I used to play football but I have had a knee injury.

  4. Hoe laat is de wedstrijd vanavond?

    At what hour is the match tonight?

  5. De wedstrijd begint om 20.00 uur.

    The match starts at 8 p.m.

  6. Hoeveel spelers heeft een team?

    How many players does a team have?

  7. Een voetbalteam heeft 11 spelers, terwijl een basketbalteam 12 spelers heeft.

    A football team has 11 players whereas a basketball team has 12 players.

  8. Ik wil mijn kinderen inschrijven bij een zwemcentrum, waar kan ik dat vinden?

    I would like to register my children to a swimming centre, where can i find one?

  9. Kijk op de website van de stad voor meer informatie.

    You should check the city's website for more information.