rechtdoor

-

rechts

-

links

-

voor

-

achter

-

omhoog

-

omlaag

-

boven

-

onder

-

dichtbij

-

ver

-

volgende

-

vorige

-

hier

-

daar

-

rond

-

noord

-

zuid

-

west

-

oost

-

  1. Richtingen

  2. Wat is de kortste weg naar het vliegveld?

  3. De kortste weg naar de luchthaven is met de trein vanaf het centraal station.

  4. Waar is uw bedrijf gevestigd?

  5. Mijn zaak is gevestigd aan de rechterkant van het stadhuis.